Wanneer ben jij geboren?
3 juni 2010 - Zaak C-203/08
In deze zaak wordt door de rechters bepaald dat Betfair in 2010 geen vergunning mocht aanvragen in Nederland om kansspelen aan te bieden, ondanks de vrijheid van dienstverrichting die volgens Europees recht geldt.
In deze zaak is door de Raad van State (Nederland) een verzoek ingediend bij het Hof van Justitie betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing van artikel 49 EG. Het verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Betfair en de Minister in verband met de afwijzing van een vergunning voor het organiseren van kansspelen in Nederland. In Nederland was het tot oktober 2021 niet toegestaan om interactief kansspelen via internet aan te bieden. Betfair stelt vanuit het Verenigd Koninkrijk een platform voor weddenschappen over sportevenementen en paardenrennen ter beschikking op basis van Britse en Maltese vergunningen. In Nederland heeft Betfair geen vestiging of verkooppunt. Omdat Betfair haar diensten op de Nederlandse markt wilde aanbieden, heeft Betfair de Minister verzocht om een oordeel over de vraag of voor dergelijke activiteiten een vergunning nodig was. Zij heeft daarnaast verzocht om een vergunning voor de organisatie. De Minister wees beide verzoeken af.
Op het niveau van het Europese recht wordt vereist dat de vrijheid van dienstverrichting niet beperkt mag worden, indien de dienstverrichting inhoudt dat de werkzaamheden van de dienstverrichter die in een andere lidstaat is gevestigd en aldaar rechtmatig soortgelijke diensten uitoefent. Er mag geen onderscheid worden gemaakt tussen binnenlandse en buitenlandse dienstverrichters. Ook mag de uitoefening van diensten in andere lidstaten niet minder aantrekkelijk worden gemaakt. Artikel 49 EG vereist de opheffing van iedere beperking van de vrijheid van dienstverrichting.
De regeling zoals hierboven is beschreven vormt een beperking op het vrij verrichten van diensten. Onder bepaalde omstandigheden kan deze beperking worden gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang, zoals de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid. Daarnaast is in de rechtspraak van het Hof bepaald dat de bescherming van de consument, bestrijding van fraude en de vermijding van maatschappelijke problemen ook dwingende redenen van algemeen belang zijn. Zo kan worden overwogen dat de aan kansspelen en weddenschappen verbonden schadelijke gevolgen voor het individu en de samenleving rechtvaardigen dat de nationale autoriteiten over voldoende beoordelingsvrijheid beschikken om te bepalen wat concreet noodzakelijk is voor de bescherming van de consument en maatschappelijke orde. De lidstaten mogen dus zelf bepalen om beleidsdoelstellingen vast te leggen, zo mogen zij dus ook beperkingen opleggen. Het Hof van Justitie oordeelde zodoende dat Nederland geen vergunning hoefde te verlenen, aangezien zij hiermee fraude en criminaliteit wilden bestrijden. Deze doelstellingen worden aangemerkt als dwingende redenen van algemeen belang.